PANFLUIT OF DE SYRINX
Het bekendste instrument in de oudheid is de panfluit, zonder discussie. Het wordt al
aangetroffen op de Cycladeneilanden rond 2500 voor Christus. Toch verdwijnt het even van
het toneel tot het weer verschijnt vanaf 600 voor Christus in de Griekse afbeeldingen.
Aan het ontstaan van de panfluit is een Griekse legende verbonden. Ze wordt beschreven
in de metamorfosen van Ovidius. Pan, een god geboren met geitepoten, horens en een harig
bovenlichaam werd enorm gepest op de Olympusberg. Dus verliet hij de godenwereld en vestigde
zich in Arcadië. Hij is de god van de bossen en de velden en wordt zelfs geassocieerd met
de natuur in het algemeen. In die bossen deed hij maar drie dingen: spelen op zijn fluit,
nymfen versieren of stampen met zijn poten om de stervenden op stang te jagen. Op een dag
werd hij echter tot over zijn oren verliefd op de waternymf Syrinx. Zij moest echter niets
van hem weten en vluchtte telkens weg van hem. toen ze plots aan de rivier de ladon kwam die
ze niet kon oversteken, smeekte ze Artemis haar te veranderen voordat ze in de handen zou
vallen van Pan. Toen Pan haar vasthield merkte hij tot verbazing dat hij riet vasthield.
De grote zucht die hij liet, veroorzaakte een magisch en rustgevend geluid uit de holte
van de rietstelen. Uit troost plukte Pan de stengels en verbond verschillende pijpen van
elk een andere lengte aan elkaar met was en noemde het de Syrinx, naar zijn geliefde.
Toch is het zo dat veel vroeger in de mythen en legende de panfluit werd toegeschreven aan
Hermes. (Cf. Homerische Hermes-hymne). Maar meer en meer wordt het geassocieerd met Pan en
krijgt het ook de status van een herdersinstrument. Vroeger had het meer aanzien. Maar
het werd vanaf 500 v. Chr. scheef bekeken door componisten en intellectuelen.
Foto: particuliere collectie
De panfluit bestaat uit naast elkaar liggende, cilindrische rieten buizen, variërend
in aantal van 3 tot 14. Deze buizen worden door twee horizontale latjes samengehouden.
Maar er waren ook panfluiten die uit ivoor of uit hout werden gesneden.
Foto links : Museé Alésia, Alise-Saint-Reine
Foto rechts: Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek
Door te blazen aan de bovenkant in laat men de lucht rillen in de buis. De toonhoogte van de
buis is onafhankelijk van de lengte van de buis: hoe korter, hoe hoger de toonhoogte.
Aangezien vroeger de pijpen altijd even lang werden geconstrueerd, gebruikte men een ander
procédé. Met stopte bijenwas in de buizen tot men de gewenste toonhoogte voor die
welbepaalde buis wilde hebben. Belangrijk voor de standvastigheid van de toon is om de was
goed aan te stampen. De was werd ook gebruikt om eventuele krassen of kleine openingen in
de wand van de buis te dichten. Ook de binnenkant van de randen van de fluit werden
ingewreven om een optimaal geluid te krijgen. Later werden de buizen zodanig geconstrueerd
dat ze al verschillende lengtes hebben (Cf. foto panfluit uit Alesia).
Meestal, en dit is
merkwaardig misschien, wordt zo gespeeld dat de laagste toon rechts, de
hoogste toon links
ligt. Dit verschilt bijvoorbeeld met de piano, waar men van links laag begint en rechts hoog eindigt.
Hoewel de panfluit het herdersinstrument bij uitstek wordt en dus vaak door iemand alleen
wordt bespeeld, zien we vaak op afbeeldingen dat de panfluit ook gecombineerd samen met de
harp, kithara en slaginstrumenten zoals de krotala en de tympanon.
De voorloper van de panfluit kenden de Grieken ook, een eenstemmige syrinx, waarbij in een
buis verschillende gaatjes werden geboord. Daarnaast kenden ze ook de dwarsfluit (plagiaulos), die vanuit Egypte kwam overgewaaid. Men blies hierbij over het open uiteinde van een buis heen of over een gat - zoals de moderne dwarsfluit - aan de zijkant van de buis.
Foto: Allard Pierson Museum Amsterdam